zondag 25 april 2010

Onklaar.

Op een dag ben je zover. Genoeg is genoeg, het is over en uit. Stoppen. Punt erachter. Uiteraard hik je er een beetje tegenaan. Alhoewel, een beetje, best wel een boel hik eigenlijk. Zeg maar dat je er tegenop ziet. Er tegenop zien… Je voelt een barrière, een soort drempel waar je over moet. Het is toch ook niet niks, zullen we maar zeggen. Zeker in mijn geval. Ok, dat hoor je van iedereen, maar toch. Zweethanden krijg je ervan. Piekeren. Nachtmerries is weer wat overdreven, maar zou best mogen. Knoop in mijn buik. Toch doe je het. De auto vraagt het van je, die wil je graag houden. Alle stoelen en banken zijn bezet dus daar zit je dan in de wachtkamer van de urolololoog. Pompom. Er hangt een mieterse sfeer, je bent niet de enige die vrijdagochtend. Eerst een gesprekje met de meneer met het mes en dan des middags weerom komen. Je wordt niet thuisgebracht, dat niet. De wachtkamer. Tijd gaat langzaam. Alle andere mannen zijn bleek en zien er verward uit. Je probeert een gezellig babbeltje, ook om niet naar hun triomfantelijke echtgenotes te hoeven kijken. De echtgenotes, die écht genieten. Ze bemoeien zich er gelijk mee: eindelijk is hij eens aan de beurt, het heeft lang genoeg geduurd, ik ben die pil méér dan zat. En zo. Hij mag nu in de beugels voor de verandering. Fijn fijn fijn. Waarom doe jij het? We wilden geen kinderen en nu hebben we er tóch één. Ja, die houden we wel hoor, je raakt er wel aan gehecht op den duur. Ah ja. Gelukkig maar ja. En jij? Na zeven jaar toch maar de stoute sloffen aangetrokken en door de vrouw meegenomen. Joh. Zou het pijn doen? Tuurlijk doet het pijn, hopen de vrouwen. Hun ogen glinsteren, vol duistere vreugde. Ik had mijn meisje maar thuisgelaten. Haar naam staat in mijn ring, dat is voldoende. Ik ben geringd, gelijk een postduif. Zou ik nog kunnen vliegen, straks? Ben ik al aan de beurt. Neuh. Nog maar even lekker Arts en Auto lezen. Saai. Bah, wat een zweethanden, het is ook wárm hier. Meneer Abraham. Lood in de benen. Handje geven, éérst afvegen aan de broekspijp. Wat klinkt mijn ‘goedemiddag’ iel. Waarom wilt u het laten doen meneer Abraham en weet u dat veel urololologen joods zijn.
Wel, ik heb vijf kinde.. Ik begrijp het meneer Abraham. Hebt u nog bepaalde afwijkingen waar we rekening mee moeten houden? Nou, ik ben dus besneden, maar ik weet niet of… Dat maakt geen Fluit uit meneer Abraham. Komt u om vijftienhonderd uur maar terug meneer Abraham.
Óver 1500 uur ook goed? Neen, dus reeds.

Des middags zit je er weer. Zelfde wachtkamer, zelfde mannen, zelfde feestende, stralende vrouwen. De mannen… waren ze bij het voorgesprek al bleek en tanende, nu zijn ze gereduceerd tot helemaal niks. Een soort doorschijnende klei in de handen van hun partners. Ze huilen niet. Kijken dapper naar de grond. Eentje komt net terug. Viel het mee? Ik vraag het hem. Zijn dode ogen zoeken de mijne. Het was best heel erg. Nu gaat het wel weer. Jammer dat hij opeens kleiner is dan zijn vrouw. Dat lijkt zo omdat hij met o-benen loopt. Nou, dag, lotgenoot! Meneer ABRAHAM. Wat klinkt dat hard. Komt u maar hoor, nee niet daarheen, dat is de uitgang. Volgt u me maar. Ze geeft me een warme hand. Warm, gelukkig. De assistente kijkt vrolijk. Heeft natuurlijk een boel te vertellen thuis, elke vrijdag. Ja, dit soort klusjes doen ze alleen op vrijdag, zodat de castraat in het weekend kan bijkomen om maandag weer fijn te kunnen arbeiden. Daar lig je dan. Fris geschoren. Pompom. Hij slijpt nog even zijn mes, er mag geen braampje aanzitten, anders is het niet koosjer. Zei ik dat? Hij moet lachen. Waarom doet u dit? Omdat er hier nooit iemand dood gaat. Aha. Tien minuten en ik ben onklaar gemaakt. Het viel wel mee, eigenlijk. Toch nog steeds een knoop in mijn buik. Maakt drie knopen totaal.


Geschreven in opdracht van de Joodse Omroep 2010