donderdag 10 juli 2014

Operatie Heel Roel

Zoals jullie allemaal weten, het gaat niet uit je hoofd sinds ik die foto’s op Facebook plaatste, ben ik vier jaar geleden door een heuse dokter gesteriliseerd in mijn scrotum. (zie ook http://jisroel.blogspot.nl/2010/10/onklaar.html).

Klaarrrr! Zul je denken, Roel is steriel, de wereld haalt opgelucht adem, misschien gaat-ie ook nog wel mee op die missie naar Mars, dat zou helemaal fantastisch zijn.
Helaas, helaas, helaas…. Heb ik even slecht nieuws voor jullie. Bij zo’n 2-5% van de mannen, meestal degenen met het hoogste IQ en het grootste geslacht, blijft er complicaties nadat de slager met mesje nummer 17 de slagaders des levens heeft doorklieft. Je blijft er last van houden, je snapt er geen bal van maar het is –plat gezegd- vrij klote. Maar Roel, vertel! Wat schortte eraan knul?? Ho ho ho, nu niet opeens allemaal belangstelling veinzen omdat het toevallig gaat om mijn intieme instrumentarium, mijn jongens, mijn slagwerk, mijn gelderse kookworst.
Omdat jullie zo aandringen en me schijnbaar niet met rust kunnen laten (“mag ik een gipsafdruk Roel???” tssk tssk tssk) zal ik jullie inlichten aangaande deze precaire situatie. Reeds. Ik voelde continu mijn nootjes in de knikkerzak, geen pijn, geen jeuk (hou op), maar gewoon een bewustzijn dat er “iets” zat bij mijn nabestaandenfabriek en dat was reuze IRRITANT. Er dringt zich een vergelijking aan me op die helaas niemand kan verifiëren: alsof je maandverband niet goed zit. GEK werd ik ervan. Bij het lopen, bij het zitten, bij het gaan en bij het staan. Enkel gedurende de intieme situaties in den echtelijke sponde had ik er géén last van. Het idee om mijn vrouw of wellicht willekeurige voorbijgangsters continu bloot te stellen aan mijn Amsterdammertje kon me ook niet bekoren, mensen gaan dan over je praten alsof je mal bent en dat is natuurlijk niet zo. Bovendien weet ik ook niet of ik mijn vrouw lang genoeg vastgebonden zou kunnen houden. Dus. Aangezien ik niet de ganse dag in kennelijke staat kan verkeren moest er wat aan gebeuren.

In mijn grenzeloze wijsheid besloten wij dan ook de hele bliksemse doorgeknipte zooi weer te herstellen alsof er nooit wat gebeurd was. Ik dus naar de uroloog. Nu is praktisch elke uroloog joods dus dat was erg gezellig. Ken je die en die eikel? “Ja, dat is mijn zwager.” O. HAHAHAHA. Slik en nu terzake. Dat was snel voor elkaar want zo’n hersteloperatie, in vaktermentaaljargon “vaso vaso” genaamd, is een leuke klus van zo’n anderhalf uur onder volledige narcose waar elke uroloog letterlijk zijn vingers bij aflikt.

Ik dus opgelucht naar huis. Alles zou reg komen. Fluitje (haha) van een cent (rijksdaalder). En lekker onder narcose. Voor het eerst. Dus ik zal wel doodgaan dan hè, zo gaat dat. Okee, de dag der dagen brak aan ik wandelde vrolijk het hospitaal binnen en voor ik het wist lag ik naakt met een groen shirt (verkeerdom!) aan in een bedje. Gedrogeerd met oxazepam en met een spuit in het buikvet. Heerlijk was dat. Een grote Surinaamse mevrouw – Surinaams accent- , ‘het is een heel gepiel hoor, zo’n operasie’, reed me naar een zaal met allemaal andere stumpers en daarna naar een andere zaal met veel mondkapjes en groene lapjes, alwaar ze zei: – Surinaams accent- “Ik ga je zuurstof geven hoor..” hetgeen een grove leugen was want halverwege het Sjema (joodse geloofsbelijdenis) was ik al weg.

Daarna was ik weer wakker. Hier komt een psychisch aspect om de hoek kijken, dus als dat te ingewikkeld is mag je het overslaan. Ik werd huilend (bizar! Ik huil nooit omdat ik een man ben! Kwam door de narcose denk?!) wakker terwijl ik de overige nog half slaperige sloebers trakteerde op een melodramatisch gezongen ”Ik ben weer heel, ik ben weer héél!!!!” Vervolgens vroeg ik de dienstdoende zuster (verpleegkundige, sorry) of ik haar hánd mocht vasthouden. Hier las ik even een pauze in zodat jullie je tranen van het uitlachen kunt drogen. Dit verhaal is namelijk ongelogen.

Men reed mij – met toc en 3000 meter verband om den muis – terug naar mijn kamertje alwaar mijn teerbeminde op mij wachtte. Na enkele uren jammeren mocht ik naar huis, ik heb alleen geen idee meer hoe ik daar gekomen ben, misschien heeft Jorritsma me wel gebracht. Thuis aangekomen werd ik vol afgrijzen door de zoons aangekeken en de dochters vonden het wel grappig geloof ik.

Na twee dagen mocht ik mijn kermende knaapje bevrijden van toc en verband en stond ik oog in oog met het meest afgrijselijke dat ik ooit mocht aanschouwen. Ooit waren het blozende rimpelkussentjes, nu had ik twee paarse kalebassen die op een zomerse groenteshow ongetwijfeld de prijs voor grootste en hardste exemplaren hadden gewonnen als ik ze daar op een schotel, beter een schaal, had gedeponeerd. Het paarse landschap werd doorvlochten door vrolijke zwarte draden die alle kanten opstaken. En het voelde alsof er een satanische mannenhaatster van 176 kilo met grote boerenklompen op aan het springen was. PIJN.
De dames die het lezen wellicht hebben volgehouden en tot deze zin zijn aanbeland verzuchten nu: “Ja, maar alle mannen zijn ontzettende jankers en aanstellers en kleinzerige zeikerige rotpeuters! Wij doen bevallingen en scheuren dan in en uit van navel tot bilnaad! En geven geen krimp behalve een oprechte glimlach omdat we een weliswaar lelijk maar toch lief kind mochten ontvangen!”

Daar hebben jullie een punt, o hennarood geverfde bozige types, mannen staan er om bekend dat ze bij het minste of geringste gaan kermen als halfdoodgeknuppelde walvispuppies, wijs naar een voetballer en hij ligt al stervend op de grond. I know. Ik ben dus niet zo. Ooit had ik een broodmes in mijn vlees, gelukkig kwam die niet door het bot, met een fontein aan slagaderlijke bloedingen tot gevolg. (De jongste telg had het mes vast en ik nam het manmoedig van haar over, waarbij ze haar handje met daarin nog het dodelijke wapen fluks terugtrok, zodoende de tanden van het mes in mijn vlees dringende.) Ik verloor in een mum van tijd 8 liter bloed maar bleef kaarsrecht staan en sprak tot mijn echtgenote:  “Help, help, ik ga dood”.  Of nee, ik zei: “Komaan vrouwmens, draal niet en breng mij dalijk naar het hospitaal.” Enfin.

Wat ik zeggen wilde is het volgende: de zwellingen werden erger en erger, paarse skippyballen in de pantalon, ik kon alleen nog heul, heul wijdbeens zitten met een groen hoofd. Dus de poli gebeld. Drie keer. Daar werken alleen vrouwen. Ze hoonden alles weg. Uiteindelijk mocht ik de dag waarop de uroloog op vakantie ging komen. Dat was een vrijdag! De dag waarop altijd sterilisaties plaatsvinden. De wachtkamer zat vol met zenuwachtige mannen en boosaardig genietende vrouwen. En daar kwam ik binnen. Een groene, strompelende, wijdbeense schaduw van een man, die zich moest vasthouden aan de muur. Alle mannen renden gillend weg, ware het niet dat hun vrouwen hen met enkelbanden aan de in de grond verankerde tafelpoten hadden geketend. Zonder gekheid: mijn deernis werd in hen gekopieerd. Dat was leuk! De uroloog keek me diep in de eh… ogen. Ik zong “Jantje zag eens pruimen hangen o als eieren zo groot…” De uroloog zei: “Ja.” Hij lachte geeneens. Wel noemde hij me een pechvogel. Dat was leuk om te horen. Ik kreeg antibiotica mee en pijnstillers die eigenlijk op de lijst van Verdovende Middelen thuishoren.

Ik strompelde weer weg aan de arm van de vrouw met wie ik nooit meer een intieme relatie zou gaan hebben, door de wachtkamer alwaar de resterende heren flauwvielen. Ik liep langs de balie waar de Surinaamse mevrouw me vroeg: “Had je nou écht wat?” Ik stamelde “Ja”, ze zei: - Surinaams accent – “Zie je wel, zei ik toch.” 

Nu heb ik nog één struisvogelei en één kippenei. Komt goed.