dinsdag 27 september 2016

Grenzeloos

Zoals jullie weten hebben we een boel kinderen. Allemaal heel verschillend van karakter met heel veel eigenschappen waarvan er een paar in het oog springen. Zo is er een superslimme, een supersociale, een superinvoelende, een superintense, een superbaby en een super speciaal gebakje. Zo noem ik hem wel eens als ik over hem praat. Ons speciale gebakje. Ik heb het dan over ons vierde kind. Onze kabouter. Schroeft alles open. Wil van alles weten hoe het werkt. Is alláng “Avi uit”. Zijn lievelingswoord is waarom. Hij kan grenzeloos vragen stellen. Manneke is inmiddels 9 jaar, ziet er uit als een jongetje van 5 door extreme voedselallergieën die hem beroemd maakten op menig artsenconventie. Hij heeft grote moeite met communicatie en hij heeft op zijn linkerschouderblad een donkerblauwe stempel. Autist staat daar. Baf. We wilden nooit een diagnose, een hokje, een doosje om hem in te stoppen. We wilden dat mensen hem zouden zien zoals hij is. In zijn geheel, niet begrensd door een vertroebeld beeld: hij is gewoon zoals hij is. Kan heel hard woedend schreeuwen. Als er dingen gebeuren die hij niet wil. Als er dingen gebeuren die hij niet snapt. Hij begrijpt niet dat mensen kunnen schrikken van hem. Hij is soms grenzeloos in zijn emoties. Dat doet pijn om te zien. Een bijna onbereikbaar kind dat in paniek raakt van… ja waarvan eigenlijk.. van álles. Een zingende zus, een stofzuiger, een broodzak waar hij niet bij kan, een afspraak die niet nagekomen wordt. Alles wat niet past in zijn kaders, in zijn patroon, dat niet valt binnen zijn verwáchtingen. De grenzen van zijn eigen lichaam ervaart hij nog niet. Hij bakent zijn omgeving af door heel gestructureerd hekjes neer te zetten. Zó hoort het, en zéker niet anders.
Hij speelt niet bij klasgenoten. Kinderfeestjes zijn er niet voor hem. Oók van een eigen feestje kan hij nog niet genieten. Hij kan grenzeloos hard lachen, zo hard en schaterend dat de tranen je over de wangen lopen. Omdat je hem blij ziet. Met zijn moppenboekje waar hij uit voorleest. Ook al snapt hij een mop niet: er wordt om gelachen. Zo aanstekelijk, met zijn ene grote-mensen-voortand. Godzijdank heeft hij ouders met grenzeloos geduld, broers en zussen die hem kénnen en hem ondersteunen. Die het er ook zwaar mee hebben af en toe. En hij heeft een uitzonderlijk talent: het verzamelen van uitzonderlijk bijzondere mensen om zich heen. We houden allemaal grenzeloos veel van hem. Nog nooit heb ik hem als autist benoemd, dat vreselijke hokjeswoord vol stempel en oordeel. Je zou deze column als een heel verdrietige coming out kunnen zien. Want ik wil het helemaal niet. Hij is gewoon zoals hij is, en dat is ook goed.


Column in ingekorte vorm gepubliceerd in de derde editie van Kiind magazine 2016

woensdag 27 juli 2016

Niets

Vandaag is het zomer en heb ik na 15 jaar afzien wel es recht op een dagje niets doen. Uiteraard besproken met het vrouwmens en die gunde me dat wel, een dagje vrij.
Om half zes gaat de telefoon, de dikke baby is wakker en natuurlijk wil ik die wel even ophalen. Ophalen? Ja ja, zucht, ik slaap nog steeds op de bank. Voor mij geen doorwaakte nachten, die gun ik mijn echtgenote, maar daar staat tegenover dat ik dus altijd lekker vroeg mag opstaan. Zodat zij nog even kan snurken tot een uur of 8. Licht korzelig, dit is natuurlijk geen nietserig begin van een dag vol niets, maar omdat ik zo vreselijk barmhartig ben toch maar de dikke baby van zolder geplukt.

Ik hoopte op een luier vol niets, of hooguit een beetje pies, maar - uiteraard - de gier zat tot in zijn poezelige nekje. Daar kwam ik achter toen ik er met mijn hand door gleed. Geeft niets. Komt goed, baby poetsen en dat strontpertje over zijn dikke hoofdje trekken, al 1000 keer gedaan, komt goed.

Niets zit me mee. De fluffy zwarte haartjes van mijn bolly zitten nu vol poepstrepen. Ik kan dat negeren, niets aan de hand, maar neen, verman u zelf, o vader van een menigte, baby in bad, schone romper aan, en nu wachten op het grote niets waar ik recht op heb en wat me is beloofd en wat ik nooit heb. Gnnn! En jaja lieve vrouwmensen, ik weet het nu wel, hij kan ook via de beentjes uit, die romper. Zucht.

Er druppelen wat van mijn nabestaanden de trap af. O ik moet een appeltje snijden voor een dochter. Tuurlijk popje. Ik had toch niets te doen. En wat zie je er mooi uit met die zonnetjes op je wangen. Is dat nagellak? Leuk hoor. Kuch. Ik pak straks wel de verfafbijt uit de schuur. Ga nou niet huilen! Ik vind het mooi! Heus! Knap gedaan! Niets erg! Argh. Ik bedoel natuurlijk: Ik zie dat je er blij mee bent! En eh… bijzondere kleuren? Ik dreun geweldloos mijn hoofd een paar keer op de ontbijttafel en ga haar appeltje snijden met de baby op schoot, die heeft toch al zijn vingertjes nog.

Eén van de zoontjes gaat koffie voor me zetten, kijk, die voelt mijn hunkering naar niets goed aan. Nu heb ik een D.E. koffiemaler uit de jaren 50, nog van mijn oma geweest. Je maalt met de hand en dan valt de koffie pardoes in een glazen bakje, alsof het niets is! Het kind maalt als een bezetene want als ik kom kijken ligt de hele keuken vol koffie (gemalen!) en glasscherven van het 60 jaar oude glazen bakje.
Zoonlief staat er middenin te stralen als een kernreactor na een aardbeving en mijn tranen worden alras geabsorbeerd door het koffietapijt.

En dat was dan pas de ochtend.
Fijne zomer allemaal, hopelijk goed gevuld. Misschien wel met niets!


In ingekorte vorm gepubliceerd in de tweede editie van Kiind magazine 2016.

zondag 14 februari 2016

De bank

De bank is maar anderhalve meter lang en ik slaap er al sinds juli op. Er staat een krukje naast met mijn benen erop zodat ik er min of meer op pas - ik lig in een bocht anders val ik er af. Gelukkig is het leven zo zwaar dat ik toch al krom ben.

Om half zes gaat de wekker. Of ja, de wekker… de telefoon gaat en een montere vrouwenstem, die me vaag bekend voorkomt, meldt dat ene David wakker is en of ik hem wil komen halen. Ik strompel de trap op naar wat ooit ook mijn slaapkamer was en tref daar een vrouwmens, dat me vaag bekend voorkomt, benevens een olijk kereltje dat me intens wakker tegemoet lacht. Nu strompel ik de trap weer af met een klein schoppend ventje dat helaas erg op me lijkt en dat ik liever niet plet, dus ik strompel voorzichtig. Beneden aangekomen koester ik de hoop dat de kleine knoetentrol in de box wil, maar neen, het biggetje wil vermaakt worden en wel door mij.

De dag is begonnen.
Normale mannen zitten om zeven uur gestropdast aan den ontbijtdis, terwijl hun slechts in een schortje geklede echtgenote gebakken eieren en een versgestreken ochtendcourant serveert. Ik niet. Ik moet met traangas en een stroomstok twee pubers uit hun bed jagen, terwijl een stuiterende achtjarige me vraagt waarom een analoge telefoon vier draden heeft pap namelijk rood blauw geel groen en een moderne aansluiting alleen maar rood en blauw. Terwijl hij me dit vraagt kotst een zesjarige over mijn sandalen, gelukkig heb ik sokken aan, en huilt een elfjarige dat hij vannacht zijn loszittende kies heeft ingeslikt. Had ik al verteld dat ik ondertussen ook nog een baby bij me draag?

De pubers.
Ondertussen slaapt mijn vrouw eindelijk in – ze heeft de hele nacht met de baby, die slapen haat, liedjes zitten zingen – en ik probeer nogmaals de pubers uit bed te krijgen, wat niet meevalt want ze willen helemaal niet uit bed. Ik probeer ze te lokken. Ik heb zelf brood gebakken maar er zijn ook nog zes plakjes witbrood voor wie er op tijd bij is. Werkt niet. Dan maar heel geweldloos communiceren dat als ze NU niet komen dat ze dan de HELE ontbijtboel – onvoorwaardelijk - ZELF moeten opruimen.

Het kotsende kind.
Ik vergeet behalve te douchen en twee dezélfde sokken met gaten op dezélfde plek aan te trekken helemaal het arme zielige kotsende kind. Eerst moeten de knorretjes van acht en elf naar school, die overleven vast wel een keertje de tocht door Almere zonder mij. Zodra ze de deur uit zijn en ik me er van vergewis dat de pubers niet naar de gevondenvoorwerpenmand in de kleedkamer van de gymzaal ruiken, ga ik op de bedrand zitten van mijn lieve meisje met de rode koontjes. Ik heb het zo warm papa. Ja aapje, je bent ziek. Blijf maar lekker thuis snoetje. Ik ben d’r voor je.



Deze column verscheen in de eerste editie van het magazine Kiind, 2016.