vrijdag 10 augustus 2018

Hoe het echt ging in de sauna


“Dag allemaal,” zou Tineke de Nooij zeggen. Ik moet iets bekennen. Dat zou ze dan weer niet zeggen. Herinnert u zich mijn vorige column nog? Uiteraard, het ging over blote mannen in een sauna, die met elkaar in gesprek waren over het Midden-Oosten en een stukje verbinding naar elkaar toe vonden toen het over Israel ging. Welnu, ik was in dit stuk niet helemaal eerlijk. Iemand suggereerde al dat je niet met een magen david (davidsster) om in de sauna kunt zitten, omdat je dan gelijk een os gebrandmerkt wordt door het verhitte edelmetaal. Dat was het echter niet, ik draag mijn ketting altijd. Wat het wel was: Ik heb een mooi einde verzonnen aan het gesprek. Maar jong, dat geeft toch helemaal niks, zult u denken. Of misschien wel hardop zeggen als u dat beter past, of als er een steekje bij u los zit. Je hebt als columnist nou eenmaal de vrijheid om de waarheid naar je hand te zetten. Toch knaagt het. Mijn krabbels in dit “krantje” zijn altijd autobiografisch en eigenlijk ook altijd bijna helemaal wáár. Waarom dan toch deze voor mij vreemde bokkesprong?

Welnu, hierom. Ik wilde graag weer eens iets lichtvoetigs schrijven, iets vrolijks, lolligs, om te lachen - na een aantal minder gezellige stukken die ik hier publiceerde. Het lukte me niet. Het gesprek is echt gevoerd, in de sauna in Almere. Het ging echt over de zonen van de genoemde heren en inderdaad, toen Israel ter sprake kwam deed ik mijn duit in het spreekwoordelijke zakje. Er kwam alleen helemaal geen verbinding. Sterker nog, ik verliet na een aantal minuten woedend de saunaruimte. Erg jammer ja. Ik zal nu maar verklappen hoe het gesprek eindigde. Bedenk: mijn gesprekspartners waren hoogopgeleide autochtone Nederlanders van een zekere standing. Ik hoop dat ze last krijgen van ingegroeide fistels.
Het oorspronkelijke en waarheidsgetrouwe einde van mijn ontmoeting noteerde ik als volgt:

“De dikste en lelijkste man, die ene die niets had om z’n ponem mee te compenseren, nam het woord. Hij zei dat hij met Israel in het achterhoofd de arabische boosheid nog wel kon begrijpen. Ik zei dat Israel toch juist haar best doet de vrede te bewaren, dat er geen Israelische zelfmoordterroristen zijn en dat Israel an sich de enige functionerende democratie in het Midden Oosten is waar arabieren in kunnen participeren. 
Nee, zei hij, dat is allemaal afleiding. En toen kwam het: “de Jood is sluw.” Zoals een oom van mijn vrouw op dat soort momenten placht te zeggen: me bloed liep weg. Ik vroeg hem wat hij precies bedoelde of zijn uitspraak gold voor álle joden, ook voor bijvoorbeeld mijn jongste kind (dat toen anderhalf jaar was) en dat wat hij zei puur antisemitisch was. “Ik mag zeggen wat ik wil, dit is een vrij land.” Hij keek zelfvoldaan voor zich uit, stuurs ook, met de armen over elkaar. Mij aankijken dorst hij niet. 

Ik kan u verzekeren waarde lezer dat de sfeer daarna niet meer optimaal te noemen was. Het werd een discussie waarbij ik steeds bozer werd en hij steeds kalmer, ik had het vast anders moeten aanpakken. De andere aanwezige mannen hulden zich in stilzwijgen. Het gekeuvel eindigde met yours tRoelie die wegliep en de deur met een klap dichtsmeet. Helaas was het een deur met een dranger, ik blijf een schlemiel. Dus hij zwabberde trillend in zijn sponning. Daarna was de druk van de ketel, maar ontspannen zat er niet meer in.”

Einde.

Geen leuke column. Geen pakkend, hoopvol einde. Niets om te lachen, enkel iets om beschaamd op terug te kijken. “Had ik het anders moeten aanpakken?” Ja, ik had hem mijn gloeiendhete Davidsster in zijn oog kunnen drukken, maar dat is niet goed voor het zilver volgens mij. Dan blijf je poetsen en ik heb wel wat beters te doen, heb ook nog een gezin en een Trabant waar ik druk mee ben. Ik wilde dat ik enkel rooskleurig schrijven kon. Dat is echter niet het geval. Dag allemaal, sjabat sjalom.


Deze column is eerder gepubliceerd op de site van het NIW, augustus 2018.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten