Vandaag worstelden mijn 2 oudste jeledjes met grote kwesties. Ischa (5 jaar) was zijn muts kwijt en Rivka (4 jaar) wilde niet dood. Noe, ga d’r maar aan staan als papa. De muts viel mee. Na het plengen van een Rode Zee aan zilte tranen en vergeefse speurtochten kwam ’s avonds een buurkind zowaar de muts brengen. Hij was door een antisemitische peuter onder een auto verstopt. Wie verstopt er nou de muts van mijn erfprinsje? Hij had die kinderen bijna niets aangedaan. Sneeuwpopje gesloopt of zo. Moet hij daarvoor zo gestraft worden?
Nah ja, opgelost.
De zielenroerselen van mijn kleine Ribi waren natuurlijk van een heel andere orde van grootte. Ze kwam er zelfs voor uit bed. Dat komt wel vaker voor, denkt u natuurlijk. Dat klopt, ongeveer elke avond. Dan zegt ze: ik wil je wat vragen! En dan volgt er wat onsamenhangends, enkel bedoeld om de hernieuwde gang ter bedstee zo lang mogelijk te rekken. Nu niet: “ik wil niet dood!” Kind, je bent 4 jaar en 2 maanden! Dat vond ze geen redelijk argument om de dood niet te hoeven vrezen. Ze zei unbeschrieje; “Straks ben ik 26 en ben ik dood en dat wil ik niet! Mijn arme kippie! Jij wordt 120, emmes waar! En dan ben je bij dat je eindelijk dood mag! En de reactie van mijn hoogsensitieve miss Flevoland 2020: dan ben ik de laatste en dat wil ik niet! Wat vertellen ze die kinderen tegenwoordig allemaal op school? Toen ik 4 was, vegeteerde ik nog praktisch op het niveau van een cavia, qua denkvermogen en levensvragen. Het leven was goed als er geen zand tussen mijn tenen zat en ik lekker ranja kon drinken. Met twee rietjes graag. Afijn, ik stopte mijn Assepoester weer lekker onder haar prinsessendekbed. “Ik wil niet dood”…. Nebbisj.
Geplaatst in het NIW, 2007