vrijdag 10 november 2017

Zwemles

Ik had natuurlijk veel eerder moeten beginnen met nadenken over “de volgende column.” Helaas ontbeer ik die handige eigenschap (nadenken) en schrijf ik dus vandaag, met de deadline van morgen hijgend in mijn overbehaarde nek, conform de opdracht die het NIW mij verstrekte een lichtvoetig stukje vol humor en gezelligheid. Dat is best lastig als je je niet zo gezellig voelt. Stel je bijvoorbeeld eens voor dat je Dyab Abou Jah Jah heet. Je weet dan dat je ouders al gelijk na je geboorte een hartgrondige hekel aan je hadden en dat zelfs hun hond een leukere naam heeft. Je vertrekt huilend uit je land omdat ze je pesten, in Frankrijk willen ze je niet, “Pleurez op Ali Boe Bah!” en je moet dan dankbaar aanvaarden dat je in België wordt opgevangen en in de harten van de mensen daar wordt opgenomen als een pusvlek in een tissue. Dankzij een schijnhuwelijk word je dan Belg. Dat is niet fijn mensen, dat is hartstikke naar! Mijn leed verbleekt daarbij. Ik heb enkel een huis vol pubers en peuters, moet altijd maar werken en word dikker en dikker. En met de mij beloofde klimaatverandering wordt het ook al niks. Peanuts!

De narigheid gaat voor die arme Abou maar door. Het zal je maar gebeuren dat je in de volgende vreselijk lange zin genoemd wordt: Appie Bla Bla, zoon van een wetenschapper met twee doctorstitels, moest na een week rekenen, koffie drinken en nachtelijke ijsbeersessies concluderen - en voor een live publiek toegeven - met een snik van teleurstelling in zijn stem, de tranen verbijtend en met klamme en trillende handen, volledig gedesillusioneerd en overstuur, dat het niet mogelijk is om álle Joden in zee te werpen. Dan zakt toch echt de bodem onder je klittenbandpantoffels vandaan. Je thee zal nooit meer smaken zoals vroeger.

Heel gek misschien, maar zelf vond ik dat wel fijn om te horen. Ik stelde me voor hoe druk hij was op de pier van Jaffa, waar een rijtje juristen en ander gespuis al klaar stond. Zwetend en allah hoe akbarrend (tot verdriet van zijn christelijke moedertje) gooide hij een stuk of zes advocaten en doktoren in de méditerranée, zo blauw, zo blauw, die allemaal weer lachend het strand van Tel Aviv opwandelden, want hee, mazzelaars: zwemdiploma. Dus. Jammer joh.

Mijn jeledjes (nummers 4 en 5) zitten ook alweer twee jaar op zwemles. Ze hebben het talent vrees ik van mij geërfd want zelfs een baksteen blijft langer drijven. (Zoals jullie weten haalde ik pas mijn A-diploma in de vijfde klasse der Lagere School nadat de badmeester (luisterend naar de bijzondere naam Deusje) me met zijn elektrische kromme haak van de badrand had losgebikt. De man in kwestie was 2 meter 25 en droeg dag en nacht een inktzwarte zonnebril. Achter de glazen flikkerden blauwe vlammetjes vol woede om mijn falen. Mijn gymnastiekleraar daarentegen was dol op me. Hij gaf me lieve koosnaampjes, zoals kameel, en keek me altijd hoofdschuddend van genegenheid aan wanneer ik weer es mijn voet had verbrijzeld bij voetbal of moest worden losgeknipt uit het net bij volleybal.)

Maar goed. Hoe kwamen we hier ook weer. O ja, die Babou Ali Bah Bah verzuchtte dat het onbegonnen werk was om álle Joden de zee in te gooien, nebbisj, en dat het dus zaaks was om dan maar Israël militair te verzwakken om op die manier vrede te bewerkstelligen.
Deze man verdient zijn brood met de podia die hij maar blijft krijgen, waarover hij zichzelf waarschijnlijk óók elke avond gierend van de lach verbaast. Het is te gek voor woorden. Ik haal in elk geval mijn kindjes nog maar even niet van zwemles.

Deze column stond in NIW 6 van 2017