dinsdag 22 mei 2018

Afscheid

Ik repte me naar het adres dat op haar kaart stond. De dag ervoor, toen één van mijn kinderen me de envelop gaf was ik even bevroren. Ik meende haar handschrift te herkennen, alhoewel wat slordiger geschreven dan ik van haar gewend was. Bij binnenkomst trof haar rieten kist me als een stomp in mijn hart. Tranen renden over mijn wangen als lenige kikkers over een nat grasveld. Eigenlijk bestaat een rieten kist niet, vind ik. Een kist is van hout, is degelijk. Planken. Een mand is van riet. Maar om nou te zeggen dat ze in een rieten mand lag, nee, dat klonk ook gek. Als een spinnende warme poes gerieflijk opgekruld in plaats van koud en dood en stil. Een maand geleden had ik haar nog bezocht. Ze had me een appje gestuurd: “Hee, mijn aardse bestaan loopt ten einde, als je me nog wilt zien moet dat nu gebeuren.” Gezien onze ingewikkelde geschiedenis vroeg ik maar voorzichtig of ze dat graag wilde. Ze dacht van wel en ik ging. Het was helend. Ik had haar zo’n 20 jaar geleden voor het laatst gesproken en ondanks de pruik was ze weinig veranderd. De morfine-pleisters hielden haar gaande en ze vertelde vol trots over haar neefje en nichtje, liet me haar konijntjes zien die vrolijk over de plankenvloer hobbelden en informeerde honderduit naar mijn kinderen. Zelf had ze tot haar verdriet geen man en geen kinderen, ze worstelde met het idee dat ze niets zou achterlaten. Ook liet ze me trots haar autootje zien, deze zou straks naar haar overbuurvrouw gaan. Hartelijk als ik ben zei ik dat ik het maar een saaie Japanner vond. Die auto, niet die buurvrouw hoor. Ben geen racist he. Fronsend en met een meewarig glimlachje keek ze naar mijn Trabant. Ik realiseerde me dat ik een dochter van school moest halen en ik nam enigszins gehaast afscheid. Een laatste omhelzing, een laatste kus. Een beetje verward tweetakte ik terug naar huis. De dag erna appte ik dat ik het fijn vond haar nog even gezien te hebben, er waren dingen uitgesproken en het was goed. Zij beaamde dat. Ik realiseerde me pas de dag erna dat dit echt de laatste keer was geweest. Op vrijdag appte ik haar een laatste groet, ik vertelde dat ze belangrijk voor me was geweest, dat ik veel van haar gehouden had en dat ik de herinnering aan haar voor altijd in mijn hart zou bewaren. Zaterdag overleed ze. Daar lag ze in de kist/mand. Vijfhonderd jonge mensen in de zaal, allemaal veertigers net zoals zij, tranen, maar ook vrolijkheid. Haar zus refereerde aan me in haar toespraak als “de eerste grote liefde met wie ze op reis ging naar Israël.” Dat hakte er wel even in. Toevallig die dag ook nog Jom Ha’atsmaoet. Opgegroeid in een gezin dat je zou kunnen omschrijven als “ongelovig” (voor zover dat bestaat) sprak haar zus de hoop uit dat ze toch nog ergens was, met ze meekeek, genoot van de mooie woorden en de door haar uitgekozen muziek. Die vraag had ze mij bij het laatste bezoekje ook gesteld: “Denk jij dat het ophoudt?” Ik zei: “Nee, het houdt niet op. Verder weet ik ook niks, maar dood is niet dood.” Ze keek me twijfelend aan. Toch ben ik ervan overtuigd, vraag me niet waarom. Zoveel verschillen we niet van elkaar. Haar hart klopt niet meer, het mijne wel, maar dat was het wel. Denk ik. We zijn allemaal een zucht van de Eeuwige, elk mens is kostbaar. Dat houdt niet op. Ik condoleerde haar moeder die me aanvankelijk even niet herkende. Niet vreemd als je bedenkt dat het 23 jaar geleden was dat ik uit hun leven was vertrokken. Het kwartje viel en ze zei dat ze het geen goed idee van haar had gevonden me uit te nodigen vorige maand. “Ik zei; zou je dat nou wel doen?? Maar ja, zoals je weet koos ze altijd haar eigen weg.”
Einde
Deze column stond eerder in NIW 30, 2018.