Terwijl ik dit schrijf peins ik over het thema van deze column. Ik heb een dubbel gevoel. Graag zou ik monter en vrolijk willen verhalen over het opgewekte joodse leven in Nederland, het vieren van de hoogtijdagen, huppelende joodse kindjes met linten in hun haar, stralende gezichten. Maar ja. Afgelopen week was er de bommelding bij restaurant HaCarmel in Amsterdam. Vaak noem ik Amsterdam “het voormalige Mokum”, omdat het vroeger een echt joods dorp was en nu niet meer. De synagogen worden bewaakt door de Koninklijke Marechaussee, in sommige delen van de stad kijk je wel uit om als Jood herkenbaar tussen de niet opgehaalde bergen vuilnis te laveren. Maar hee: de bommelding. Live te volgen op AT5, een uur of tien lang. Groot stuk van de Amstelveenseweg afgezet, huizen ontruimd, winkels gesloten. De dappere Daniel Bar-On, samen met zijn vader Sami eigenaar van het koosjere restaurant, verklaarde dat hij zich niet weg liet jagen. “Alleen op een brancard krijgen ze me uit mijn restaurant.” Iedereen haalde opgelucht adem toen bleek dat in de doos - waar zichtbaar draden uithingen - geen bom zat, de robots van de EOD konden terug in de schuur, politielinten konden weg en de mensen weer terug naar hun huizen. Iedereen deed een plas en alles bleef zoals het was. De media zwegen er grotendeels over en dat was het dan. Wat voelde ik zelf? Zat ik popcorn kauwend naar AT5 te kijken? Was ik blij dat het loos alarm was? Dat laatste: uiteraard. Ik merkte dat ik emotioneel was tijdens het hele gebeuren. Ik was boos, ik was verdrietig. De boosheid overheerste. Niet alleen het feit dat dat restaurant weer de pineut was, met het restaurant is namelijk de hele Joodse gemeenschap de pisang: de boodschap kwam aan. Het is bon ton om Joodse objecten te bedreigen, geen haan die er naar kraait. Sterker nog: de reacties op facebook en twitter waren grotendeels honend: Israël werd er met de haren bijgesleept en de de uitbaters van het restaurant moesten vooral niet zeiken, maar liever nog oprotten naar Israël. Deze reacties kwamen niet alleen uit islamitische hoek, maar waren ook afkomstig van kaaskoppen die hier al eeuwig wonen. “Wat te doen?” zou Lenin zeggen.
“Wat moge de toekomst brengen?” parafraseer ik op een christelijk lied dat ik ooit op een begrafenis hoorde. Wij gaan gewoon door, genieten van onze feesten, veelal opgewekt, meisjes met linten in hun haar planten bomen op Toe Bisjwat, het
We vieren dit op 15 Sjewat oftewel 10 februari dit jaar. In mijn optiek vieren we “de natuur”: we eten fruit, het liefst uit Israël, het liefst zoveel mogelijk verschillende soorten. Juist het planten van bomen vind ik een enorm sterk en hoopgevend element: er is een toekomst en daar wordt aan gewerkt.
Ook mooi: in Egypte besloot men opeens de Joodse geschiedenis van dat land te gaan koesteren. Miljoenen werden uitgetrokken om de
Alexandrië te restaureren. Oorspronkelijk gebouwd in 1354 stond het verwaarloosde gebouw op instorten. Nu is het in het in zijn oude luister, nou ja, de luister van 1850 hersteld. Dankzij een bombardement door Napoleon - Trump zou zeggen: een bombardement door de Franse luchtmacht in 1798 - was er van het originele pand niks meer over. De Joodse gemeenschap van Alexandrië is ontroerd. Overigens niet alleen die van Alexandrië, alle Egyptische Joden waren blij. Het zijn er alleen niet zoveel meer. Er woonden eind jaren 40 80.000 Joden in Egypte. Hun bezittingen werden door Nasser onteigend en ze werden verjaagd. Er zijn er nu in het hele land nog 8. We kennen allemaal de geschiedenissen van de Joden in de arabische wereld, daarover hoef ik niet uit te wijden. Ik vind het mooi dat de Egyptische regering over haar eigen schaduw is gestapt en dit kostbare gebaar heeft gemaakt. Uiteraard: het helpt het toerisme, maar het is óók en vooral: verbroederend. En daar hou ik me graag aan vast.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten