Als vrijmetselaar word je geacht te bouwen aan de Tempel der Humaniteit, de volmaakte samenleving. Symbool hiervoor staat de Tempel van Salomo, die ooit in het hart van Jeruzalem werd opgericht. Het was een Tempel met internationale allure, zo kunnen we wel stellen. Naast joodse ambachtslieden en bouwvakkers werkten er ook veel handwerkslieden uit Fenicië aan het bouwwerk. Opdrachtgever was uiteraard de Israëlitische koning Shlomo, oftewel Salomo, maar de bouwmeester, de architect, was Hiram Abiff. Hij werd door koning Hiram van Tyrus, een vriend van Salomo, gestuurd. Naast de architect leverde koning Hiram ook bouwmaterialen. Architect Hiram Abiff was de zoon van een weduwe uit de Stam van Dan (volgens sommigen Naftali), dus volgens de joodse wet joods, maar zijn vader was een Tyriër. Hij hield toezicht op de bouw van de Tempel en stuurde de meesters aan, die op hun beurt weer gezellen opdrachten gaven. Volgens de mythe zoals die binnen de vrijmetselarij al eeuwen leeft was er een drietal “Boze Gezellen” dat ontevreden was over hun loon, ze vonden dat hen meer eer en meer geld toekwam, gezien hun bekwaamheden. Wanneer ze het wachtwoord van de meesters, in de hiërarchie dus een stapje hoger, zouden kennen konden ze zich als zodanig voordoen en hoger loon kunnen ontvangen. Zij probeerden dat wachtwoord te ontfutselen aan Hiram Abiff, met geweld, en doodden hem min of meer per ongeluk. Hun wroeging was groot, ze begroeven hem in een ondiep graf, met als markering een eenvoudige acaciatak en sloegen op de vlucht. Na zijn vermissing werd de architect van de Tempel al snel gevonden, volgens de Engelse traditie door meester-metselaars en volgens de Europese traditie door gezellen. De drie jaloerse gezellen werden gestraft en het meester-wachtwoord werd veranderd op last van koning Salomo.
De Tempel van Salomo werd voltooid, met alle pracht en praal zoals we die kennen uit Tenach, het Oude Testament. Maar helaas, aan alle mooie dingen komt zoals bekend een end en ook deze mooie Tempel ging verloren. Ze werd verwoest door koning Nebukadnezar rond het jaar 586 voor de gebruikelijke jaartelling op de negende dag van de maand Aw. Deze dag, Tisja be’Aw (tisjebof op z’n Jiddisch, dit jaar op 30-31 juli) is erg belangrijk in het joodse jaar, want gedurende de geschiedenis vonden er tal van rampen plaats, juist op de 9e Aw. Denk aan het begin van de kruistochten, de verbanning uit Spanje en Portugal, het begin van de Eerste Wereldoorlog die mede leidde tot wrede pogroms in Oost Europa en het begin van de deportaties uit het Getto van Warschau. Het is de enige dag, naast Jom Kippoer, in het joodse jaar waarop gevast wordt van zonsondergang tot de zonsondergang de dag erop. De lading wordt nog verzwaard door het feit dat je je drie weken voorafgaand aan die dag moet onthouden van feestelijkheden als de aanschaf van een nieuwe auto of het bespelen van muziekinstrumenten. De dag zelf is een dag van grote rouw, in de synagoge zitten we op de krukjes waar normaal je voeten op rusten, zoals gebruikelijk na een uitvaart en we lezen uit Klaagliederen en veelal door rabbijnen die de ramspoed zélf aan den lijve hebben ondervonden opgestelde rouwgedichten, kienot genaamd. “Plotseling kwam het verderf, schrikkelijke duisternis; Israëls jongelingen werden ter neder geworpen, geslagen met builen, wonden en striemen. Bloedgierig als het wild omringden de onreinen de reinen, om ze gruwzaam te vernietigen, vuurfakkels wierpen zij onder de in stukken gehouwenen. Onze haters, laag gespuis, hieven het hoofd op en Uwe uitverkorene dienaren, God, zijn tot in het stof vernederd, voor nietswaardigen gevallen.” Na de gebeurtenissen in de Verenigde Staten spreek ik nog steeds de hoop uit dat we met elkaar mogen werken aan de Tempel der Menselijkheid, de Tempel der Vervolmaking, dat we dat samen mogen doen, ongeacht onze achtergrond. Laat dat een levensdoel zijn. Omein!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten